
Er bestaan gevallen waarin een slachtoffer naast schade ook voordelen kan ondervinden als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis.
Wanneer de schadeveroorzaker onrechtmatig handelt richting een benadeelde, is de schadeveroorzaker verplicht de schade te vergoeden. Het doel hiervan is om de benadeelde zoveel mogelijk in de financiële toestand te brengen waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Bij het vaststellen van de omvang van de schade heeft de rechter veel vrijheid. Zo mag de rechter het genoten voordeel toerekenen aan de benadeelde op grond van art. 6:100 BW.[1] In art. 6:100 BW wordt bepaald dat een voordeel in mindering kan worden gebracht op de schade die de schuldenaar moet vergoeden, als het voordeel is veroorzaakt door de schadeveroorzakende gebeurtenis. Voordeel is een verbetering van de vermogensrechtelijke positie.[2] De wet begrenst de vergoeding, zodat de benadeelde niet meer vergoed krijgt dan de schade die is ontstaan.[3]
Voor de voordeelstoerekening kennen we een het TenneT/ABB-arrest. Dit arrest benoemt twee vereisten waaraan moet worden voldaan bij een beroep op de voordeelstoerekening, namelijk het conditio sine qua non-verband en een toerekeningsverband.[4] Enerzijds vereist het conditio sine qua non-verband dat er een verband bestaat tussen de fout van de schuldenaar en het voordeel van de benadeelde. Anderzijds wordt de voordeelstoerekening als redelijk beschouwd “als het voordeel in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat dit voordeel mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade redelijkerwijs als een gevolg van deze gebeurtenis aan de benadeelde kan worden toegerekend”.[5]
[1] J.B.R. Regouw, ‘Schade begroten met plussen en minnen’, MvM 2018, p. 61.
[2] P.J. Tanja, ‘Roermondse gastronomie en de dubbele causaliteitsmaatstaf van voordeelstoerekening’, Bb 2018, p. 249
[3] Lindenbergh, par. A2.
[4] Engelen en Kierse 2017, p. 40.
[5] Engelen en Kierse 2017, p. 34.